Duizeligheid is een regelmatig voorkomende klacht op het spreekuur van de huisarts. De incidentie van deze klacht neemt sterk toe met de leeftijd tot 71 per 1.000 mensen per jaar, waardoor de kans op vallen verhoogt. Ongerustheid is vaak de reden van het contact met de huisarts. Angst en het vermijden van bewegingen zijn belangrijke factoren bij het persisteren van de klacht. De klacht “duizeligheid” kan variëren van een acute, heftige, kortdurende aanval tot een vage, langdurige sensatie. Zowel bij acute en heftige als bij chronische duizeligheid zijn ernstige oorzaken mogelijk, al zijn die in beide gevallen zeldzaam. Een klein percentage van de clienten wordt voor verdere diagnostiek verwezen naar een KNO-arts, neuroloog of cardioloog.

De huisarts stelt de diagnose op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek. De belangrijkste diagnosen voor de huisarts zijn benigne paroxysmale positieveranderingsduizeligheid (BPPD), neuritis vestibularis en het syndroom van Ménière. Minder bekend voor de huisarts is de cervicogene duizeligheid. Cliënten met duizeligheid worden in toenemende mate verwezen naar de fysiotherapeut.

Voor de fysiotherapie zijn de BPPD als perifere vorm van duizeligheid en de cervicogene duizeligheid relevante diagnosen. Beide vormen van duizeligheid zijn doorgaans goed behandelbaar met voldoende wetenschappelijke onderbouwing. De fysiotherapeut is in staat om de cliënt met duizeligheid op adequate wijze te behandelen en alarmsignalen (rode vlaggen) te herkennen die kunnen wijzen op (ernstige) pathologie.